Neerlandicus Lotte Jensen: ‘Het wij-gevoel wordt aangewakkerd als mensen onder druk staan’

Ramptoerisme bij een scheepsramp, huizen ventileren tijdens cholera-uitbraken en landelijke inzamelingsacties na overstromingen: op veel vlakken was de omgang van Nederlanders met rampen vroeger niet veel anders dan nu, blijkt uit literatuuronderzoek van Lotte Jensen. Al zien we er nu meestal niet meer de toorn van God in. 

Dit interview verscheen eerder in KIJK, editie 9, 2024.
Afbeelding: Ets/gravure van de Sint-Elisabethsvloed uit 1421, gemaakt door Romeyn de Hooghe in 1675-1677 (te zien in Rijksmuseum, Amsterdam)

3 februari, 1825. In de nacht raast een noordwesterstorm langs de Deense, Noord-Duitse, Nederlandse en Vlaamse kust. Pas twee dagen later gaat de wind liggen, een spoor van vernieling achterlatend. Dorpen en akkers staan onder water, in Nederland zijn zo’n 380 mensen en 16.700 runderen overleden. De meeste menselijke slachtoffers zijn gevallen in Overijssel, dat in die tijd aan de Zuiderzee grenst.

“Het was de grootste Nederlandse natuurramp van de negentiende eeuw, maar hij is helemaal vergeten”, zegt Lotte Jensen, hoogleraar Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de Radboud Universiteit. Wel voorspelt ze: volgend jaar gaat deze ramp in Overijssel groots herdacht worden. Dan is het namelijk precies 200 jaar geleden. Daarnaast zijn zorgen over watersnoodrampen weer actueel, door de gevaren van klimaatverandering en zeespiegelstijging. “Als we vanuit het nu terugkijken op rampen, zijn we altijd geneigd er een eigentijdse boodschap aan te verbinden die meer met de toekomst dan het verleden te maken heeft.”

Dat merkte ze ook tijdens de coronapandemie, toen journalisten ineens aanklopten met vragen over pandemieën uit het verleden: hoe gingen Nederlanders om met de ramp die zich voltrok terwijl de pest, Spaanse griep of cholera rondwaarde? Natuurlijk is er van alles te noemen dat vroeger anders was, zoals het gebrek aan social media om razendsnel meningen rond te pompen. Maar er zijn ook opvallende parallellen te vinden in de historische krantenberichten die Jensen bestudeerde. Zo adviseerden lokale overheden tijdens cholera-uitbraken in de negentiende eeuw om huizen te ventileren en protesteerden Amsterdamse ondernemers tegen een kermisverbod. Gun de Nederlander zijn pleziertje en ons onze inkomsten, was de strekking van hun boodschap.

‘Het wij-gevoel wordt aangewakkerd als mensen onder druk staan’

Jensen is een neerlandicus met een Deens paspoort, haar Deense ouders verhuisden naar Nederland toen ze nog een baby was. Liefde voor talen zat er als scholier al in, ze haalde in haar eindexamenjaar de Leidse krant omdat ze met een essay over Catcher in the Rye een literatuurwedstrijd van de Amerikaanse ambassade had gewonnen. In het krantenartikel vertelt de jonge Jensen dat ze overweegt Engels te studeren, maar in ieder geval ‘iets met taal en literatuur’. Dat ‘iets’ wordt Nederlandse taal en cultuur in Utrecht.

Inmiddels onderzoekt ze via historische bronnen als gedichten en nieuwsberichten de Nederlandse identiteitsvorming, oftewel ons ‘wij-gevoel’. “Het wij-gevoel wordt sterk aangewakkerd op momenten dat mensen onder druk staan. Tijdens oorlogen, tegen de Spanjaarden of Engelsen bijvoorbeeld, ontstonden teksten met een gevoel van; wij Nederlanders vechten tegen de externe vijand.” Jensen onderzocht daarom in eerste instantie literatuur over oorlog en vrede, maar kreeg al snel interesse in rampen zónder -opzettelijke – menselijke vijand.

In Nederland waterland kom je dan al snel bij watersnoodrampen uit, dus de strijd tegen het water is een belangrijk aandachtspunt in het werk van Jensen. Maar in haar recent verschenen boek Rampen behandelt ze bijvoorbeeld ook branden, epidemieën, hongersnoden en treinongelukken. Het boek start in de Middeleeuwen, met de zogenoemde Sint-Elisabethsvloed in 1421, en eindigt met de coronacrisis.
Dat laatste hoofdstuk was het moeilijkste om te schrijven, vertelt Jensen. “Het gekke was: ik heb het zelf meegemaakt, Ook bijzonder was dat ze bronnen uit eigen archief kon aanboren. “Kijk”, wijst ze op een foto waar twee jongens op de rug te zien zijn bij een ‘testen voor toegang’-balie. “Die foto heb ik zelf gemaakt, dat zijn mijn zoons.”

 

Wie is Lotte Jensen?

Lotte Jensen werd geboren in 1972 in Denemarken, maar verhuisde in haar eerste levensjaar met haar Deense ouders en tweelingzus (filosoof Stine Jensen) naar Nederland.

Ze is sinds 2017 hoogleraar Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.

Jensen onderzoekt de Nederlandse identiteit en hoe die zich vormde in tijden van oorlog, vrede en rampspoed. Daarvoor bestudeert ze bronnen als rampliederen, verhalen en krantenberichten.

Ze studeerde Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit Utrecht, en vervolgens filosofie aan diezelfde universiteit.

In 2001 promoveerde de neerlandicus aan de Universiteit van Amsterdam op onderzoek naar vrouwelijke journalisten in de achttiende en negentiende eeuw, waarna ze als onderzoeker en docent in Amsterdam en Utrecht werkte.

Jensen is betrokken bij ADAPT!, een multidisciplinair onderzoeksproject van verschillende universiteiten over de vraag hoe samenlevingen weerbaarder kunnen worden tegen crisissen als de coronapandemie.

 

‘Een eeuwenoud narratief is dat rampen een straf van God zijn’

Net als bij oorlogen en aanslagen slaat bij rampen het noodlot toe. “Maar de vijand is vager. Er is een soort niet-menselijke externe vijand, zoals het weer”, vertelt Jensen in haar kantoor in het Erasmusgebouw. Vroeger zagen mensen er vaak de hand van God in. “Dat is een eeuwenoud narratief: de mens wordt gestraft voor zijn zonde.” Nog tot aan de watersnoodramp van 1953 verkondigden priesters en dominees die boodschap. Maar tegen het eind van de achttiende eeuw, als de verlichting is doorgebroken, komt er een ander verhaal naast. “Er komt meer empathie voor de slachtoffers en een milder godsbeeld. Het accent ligt minder op ‘God straft ons’ en meer op ‘ik hoop dat God ons de volgende keer spaart’.”

Het zal geheid toeval zijn, maar terwijl we watersnoodrampen bespreken breekt een hevige stortbui los. Even onderbreekt Jensen het interview om een raam dicht te doen, om vervolgens te vertellen over de mythische verhalen rondom watersnoodrampen van eeuwen geleden. Een baby zou de Sint Elisabethvloed hebben overleefd doordat een kat het wiegje door het water duwde. En ook een mooie: de Biesbosch zou in die noodlottige nacht in 1421 in één klap zijn ontstaan. Onzin, volgens Jensen. “Dat is een proces van jaren geweest.” Maar het zijn dit soort sterke verhalen die eraan bijdragen dat zo’n gebeurtenis jaren- en zelfs eeuwenlang in het collectief geheugen van Nederlanders kan zitten.

‘Rondom corona is nog nauwelijks een herdenkingscultuur’

Jensen is gefascineerd door de vraag waarom we de ene ramp snel vergeten en rondom de andere een uitgebreide herdenkingscultuur ontstaat. Neem de aardappelziekte, die in 1845 een hongersnoodramp ontketende. Veel Nederlanders weten wel dat in Ierland massa’s mensen op de vlucht sloegen door the great famine, maar niet dat in Nederland tijdens die ramp ook zo’n twintigduizend mensen stierven. Deels komt dat doordat de ramp zich bij een hongersnood langzaam voltrekt, dus wat is dan hét moment om het te herdenken? Maar aan de aardappelziekte is in Nederland ook geen duidelijk verhaal te koppelen, zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij de hongerwinter in het laatste jaar van de Tweede Wereldoorlog. “De hongerwinter kun je inkapselen in een verhaal van verzet tegen de Duitsers. De hongertochten hebben iets heroïsch, daar kun je een plot bij schetsen wat aan ons appelleert.”

Pandemieën zijn door gebrek aan duidelijk eindpunt ook niet de meest gedenkwaardige rampen. De coronacrisis lijken we zo snel mogelijk te willen vergeten, stelt Jensen. “Daardoor is er nog nauwelijks een herdenkingscultuur.” Ze verwacht dat die er ook niet snel gaat komen, misschien pas over een jaar of vijftig als er een actuele aanleiding is. Een nieuw angstaanjagend virus, bijvoorbeeld.

‘De liefdadigheidscultuur is typisch Nederlands’

Ook uit de reactie van mensen in de dagen na rampen als branden en overstromingen valt veel te leren over hun cultuur.  In de negentiende eeuw ontstonden twee culturele fenomenen die we nu nog kennen: medeleven vanuit het koninklijk huis en landelijke inzamelingsacties. Vooral over koning Willem III schreven dichters en journalisten vol lof, vanwege zijn donaties en bezoek aan overstroomde regio’s in 1855 en 1861. Hij zou na 1861 geen voet meer in een rampgebied zetten, maar stond decennialang te boek als ‘Willem de Goede’.

Daarnaast wekten de media en geestelijken landelijk empathie op met de slachtoffers, voor wie grootschalige hulpacties op touw werden gezet. De liefdadigheidscultuur die toen ontstond, is volgens Jensen typisch Nederlands. “Dat kreeg een enorme impuls vanuit het verenigingsleven, er waren eindeloos veel clubjes en verenigingen: muziek, toneel, kerkverbanden. Het werd ook als een christenplicht ervaren om liefdadig te zijn.”

In de eenentwintigste eeuw doen we het misschien niet meer uit christenplicht, maar zamelen we na grote rampen nog steeds landelijk geld in. Zo opende het Nationaal rampenfonds Giro 777 na gebeurtenissen als de vuurwerkramp in Enschede in 2000 en de wateroverlast in Limburg in 2021. En koninklijk bezoek? Check: Beatrix bezocht destijds Enschede, Willem-Alexander en Máxima togen naar Limburg.

Begin twintigste eeuw nam een ander bekend fenomeen een vlucht, met de komst van sensatiejournalistiek en betere vervoersmogelijkheden: het ramptoerisme. In 1907 leed de Berlin, een veerboot uit Engeland, schipbreuk vlak voor de Nederlandse kust. De reddingsoperatie duurde enkele dagen, hulpverleners konden door hevige storm niet bij de boot komen. Uiteindelijk verdronken 128 van de 143 opvarenden, gadegeslagen door honderden ramptoeristen aan het strand. Jensen: “De pers lokte dat uit. Het Algemeen Handelsblad had bijvoorbeeld een dagelijks feuilleton over wat er gebeurde en hoeveel doden er waren geborgen.” Veel lezers stapten diezelfde dag nog in de trein om het met eigen ogen te zien. En in 1925 togen wekenlang duizenden mensen per dag naar Borculo, nadat een cycloon de Achterhoekse plaats had verwoest. Via de VVV van Utrecht was een retourtje per ‘gezelschapsauto’ te boeken.

‘Als je lessen uit het verleden trekt, verrast een nieuwe crisis je minder’

Historische bronnen over rampen bieden niet alleen interessante verhalen over vroeger, we kunnen er volgens Jensen ook lessen uit trekken. “Zodat je niet door een crisis wordt verrast en denkt dat het nieuw is wat je overkomt. Voor die generatie is dat misschien wel zo, maar historisch gezien meestal niet.” Wie naar de lange termijn kijkt, gaat patronen zien. “Een collega uit Groningen zei al in mei 2020 dat we rellen zouden krijgen, omdat er onrust ontstaat als mensen maatregelen als niet-proportioneel ervaren. Ze had gelijk, we kregen de avondklokrellen.”
Binnen de projectgroep Adapt! van de Universiteit Utrecht, die eerder dit jaar 23 miljoen euro overheidssubsidie kreeg, denkt ze mee over de vraag hoe je samenlevingen weerbaarder maakt voor toekomstige crises à la de coronapandemie. Zij kijkt vanuit cultuur-historisch perspectief naar die vraag, anderen vanuit richtingen als psychologie en bestuurskunde. Jensen: “Het besef is groter geworden dat een crisis of ramp multidisciplinair is. Het is één ding om een pandemie te verhelpen met een vaccin, het is iets heel anders hoe mensen er psychologisch op reageren. En wat voor sporen zo’n ramp nalaat in de samenleving.”

‘Waarom geven overheden cultuur altijd de allerlaagste prioriteit?’

We zullen altijd verhalen nodig hebben om de schok van rampen te verwerken en slachtoffers te herdenken, denkt Jensen. Ook die les valt te leren uit het verleden: “Mensen hebben in alle tijden culturele uitingen nodig gehad om ermee om te gaan. Rampliederen zijn al eeuwenoud. Zonder zulke uitingen is het leven toch ontzettend schraal?”

Ze maakt zich daarom zorgen over de houding van de politiek. “Waarom geven overheden cultuur altijd de allerlaagste prioriteit, nu ook weer? Terwijl media en cultuur een belangrijke hefboom zijn voor het verspreiden van historische informatie en culturele herinnering.” Zelf las ze als kind Jan Terlouws’ Oorlogswinter en Oosterschelde Windkracht 10, over de watersnoodramp van 1953. “Daardoor ken ik die rampen, dat vind ik een mooie functie van jeugdliteratuur. In retroperspectief begrijp ik hoe belangrijk het is om zulke kennis over te dragen op volgende generaties. En dat het bij mij precies zo heeft gewerkt.”

Goede rampverhalen kunnen jaren na dato nog indruk maakte, merkte ze opnieuw tijdens het onderzoek voor haar boek. “Ik stuitte op een lied dat ik ontzettend mooi vond, van Ruth Jacott en Hans Vermeulen.” Het ging over de SLM-ramp in 1989, een vliegtuigongeluk in Suriname waarbij 167 mensen omkwamen – waaronder vijftien Nederlandse profvoetballers van Surinaamse afkomst. Jensen pakt haar boek erbij en leest een deel van de songtekst voor: Maar in bijna ieder huis in Suriname / En in zo goed als elke straat in Nederland / Moet ’t ergste nog beginnen / Zit ’t nog allemaal van binnen / Daar dreunt de klap nog altijd / En staat alles nog in brand. Dan kijkt ze op. “Als je dit hoort, kun je je nog steeds verbinden met die ramp van toen en de gevoelens die erbij horen. Het raakt nog steeds.”

Jensen tipt….
Berthold Gersons, Als een ramp ons raakt (2024). “Dit boek verscheen min of meer gelijktijdig met mijn eigen historische overzicht over rampen in Nederland en bekijkt die vanuit het perspectief van de trauma-expert. Gersons vertelt over zijn persoonlijke ervaringen als psychiater na onder meer de Bijlmerramp, de cafébrand in Volendam en de vuurwerkramp Enschede. Heel aangrijpend en leerzaam.”

Gelezen bron:
Lotte Jensen, Rampen. Een nieuwe geschiedenis van Nederland, Prometheus Amsterdam, 2024.

 

Doneren

Dit artikel kon je gratis lezen via mijn website. Waardeer je het en wil je dat laten blijken? Je kunt mijn journalistieke werk steunen met een donatie.

Totaal: € -

 

 

 

 

About the author

error: Content is protected !!