Dierproeven zijn een must in medisch en wetenschappelijk onderzoek, of toch niet? Alternatieven en initiatieven om met minder dieren te werken winnen steeds meer terrein. En niet alleen uit dierenliefde.
Dit artikel verscheen eind 2020 in KIJK (editie 12). Het kader onderaan de pagina (’transparanter onderzoek’) is aan deze online versie toegevoegd.
Foto: Sasha the okay photographer (via Flickr)
In 2018 vonden in Nederland 448.399 dierproeven plaats, volgens cijfers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Een groot deel van die experimenten draait om het begrijpen van menselijke ziektes en het testen van nieuwe medicijnen. Zielig voor de dieren? Misschien, maar het is een offer voor het grotere goed, was altijd het tegenargument. Zonder dierproeven geen vooruitgang in de geneeskunde.
Maar gaat die vlieger nog wel op? Er komt steeds meer bewijs dat een rat of muis helemaal niet zo goed voorspelt wat een stof doet in het menselijk lichaam. Van de medicijnen die veelbelovend lijken in dierproeven faalt 86 tot 90 procent in vervolgonderzoek bij mensen, concludeerde de Britse Alliance for human relevant science in maart 2020. Soms doet het medicijn niet wat het moet doen, andere keren blijkt het toch niet veilig genoeg. De Ziekte van Alzheimer is berucht om zijn succesverhalen in het dierenlab, waarna de ‘behandeling’ keer op keer volledig doodslaat bij patiënten. Een rat of muis is nou eenmaal geen mens. En dan lijkt het er ook nog op dat onderzoekers bij hun tests meer knaagdieren gebruiken dan nodig is.
Steeds sterker klinkt daarom wereldwijd de roep in politiek en wetenschap om werk te maken van de ‘3 V’s’: verfijnen, verminderen en vervangen van dierproeven. Is het niet om dierenlevens te redden, dan wel om beter onderzoek te doen voor de mens. Nederland moet in 2025 wereldleider zijn in proefdiervrije innovaties, zei de toenmalige staatssecretaris van Economische Zaken Martijn van Dam in 2016 . Gaat de labrat binnenkort met pensioen?
Dierproeven in Nederland
In 2018 hadden 79 organisaties in Nederland een vergunning om dierproeven te doen. Samen registreerden zij 448.399 proeven bij de Nederlandse Voedsel-en Warenautoriteit (NVWA).
In zo’n 30 procent van de gevallen ging het om de wettelijk verplichte veiligheidstests om nieuwe medicijnen op de markt te mogen brengen.
De meeste andere dierproeven dienden voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek (38 procent), dus voor basiskennis, en ‘toegepast en omzettingsgericht’ onderzoek (28 procent), bijvoorbeeld naar nieuwe therapieën.
Muizen waren de uitverkorene in 39 procent van de dierproeven, gevolgd door ratten (23 procent). Andere veelgebruikte diersoorten waren onder andere zebravissen, kippen, konijnen en cavia’s.
Oorlogswreedheden
Experimenteren op dieren is van alle tijden. De Oudgriekse arts Hippocrates ontleedde al dieren om het lichaam van binnen te bestuderen. En had Louis Pasteur in de negentiende eeuw zijn theorieën over ziekmakende micro-organismen niet getest op kippen en schapen, dan hadden we nu misschien geen vaccins. Maar pas in de twintigste eeuw kwamen er harde eisen om medicijnen te testen op dieren.
Richtlijnen ontstonden vaak in reactie op rampen, vertelt Merel Ritskes-Hoitinga, hoogleraar evidence-based proefdierkunde bij het Radboudumc. Zo bleek in de Verenigde Staten in 1939 een nieuw antibacterieel medicijn genaamd ‘Sulfanilamide Elixer’ giftig, minstens 100 mensen overleden eraan. ‘Er was al een voedsel- en medicijnwet in ontwikkeling, die er maar niet door kwam. Tot dat moment.’ De overheid bepaalde voortaan of nieuwe stoffen de markt op mochten en dierproeven voor geneesmiddelen werden verplicht.
In Europa was het Neurenbergproces een belangrijk keerpunt. Tijdens het proces tegen nazi-leiders kwamen allerlei oorlogswreedheden boven water, waaronder medische experimenten op gevangenen. In reactie daarop werd de Neurenbergcode opgesteld, met tien punten voor ethisch verantwoord onderzoek met proefpersonen. Punt drie: het experiment moet onder andere gebaseerd zijn op kennis uit dierstudies.
Hoe die dierproeven eruit moesten zien stond er niet bij, maar in de decennia daarna stapelden de richtlijnen zich op. Tot de kooigroottes van muizen aan toe. Hoe zo’n richtlijn ontstaat, ontdekte Ritskes-Hoitinga toen ze in Denemarken werkte. ‘Mijn baas daar vertelde dat ze met zeven experts bij elkaar waren gekomen in zijn huis, waar ze doosjes gingen vouwen. Tot ze zeiden: dit lijkt een goede maat, hier passen wel een aantal muizen in.’ Hun conclusie na een weekendje knutselen kwam in 1986 in de Europese wetgeving ter bescherming van proefdieren terecht. Ritskes-Hoitinga vermoedt dat veel regels rondom dierproeven ooit door experts redelijk uit de ‘losse pols’ zijn bedacht, om vervolgens in steen gebeiteld te raken.
Misvormde baby’s
Met babystapjes worden sommige van die richtlijnen nu weer aangepast. Een voorbeeld is de eis om een nieuw medicijn in twee diersoorten te testen op giftigheid bij zwangerschap. Ook die ontstond na een schandaal, met het middel Softenon. Eind jaren vijftig gebruikten vrouwen Softenon tegen zwangerschapsmisselijkheid, waarna wereldwijd zo’n tienduizend baby’s misvormd ter wereld kwamen. Dat hadden de medicijnontwikkelaars niet zien aankomen, ondanks studies met drachtige ratten. Sindsdien moeten farmaceuten testen op een knaagdier én een andere diersoort, vaak een konijn.
Maar maakt dat tweede dier het verschil? Inmiddels is bekend dat de Softenon-babyratjes vaker in de baarmoeder stierven, waardoor nestjes kleiner waren. Dat zou nu alle alarmbellen doen rinkelen, maar werd toen niet meegewogen. Onderzoekers van het RIVM en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) analyseerden afgelopen jaren data uit studies met dubbele dierentesten en concludeerden: in 70 tot 80 procent van de proeven zijn middelen even schadelijk voor drachtige ratten als voor drachtige konijnen. In de rest van de gevallen ontstaan verschillen deels door problemen als variatie in de onderzoeksopzet, dus misschien niet eens doordat de diersoorten zo anders zijn.
Zo stapelde het bewijs tegen het nut van die extra konijnen zich op, met als resultaat dat de internationale richtlijn vorig jaar voor het eerst in 25 jaar werd aangepast. Het betekent onder andere dat farmaceuten in het begintraject van een nieuw medicijn nog maar één diersoort hoeven te gebruiken en de test met minder dieren mogen doen, in combinatie met alternatieve laboratoriumtests. Het CBG schatte dat de wijziging jaarlijks 300.000 tot 400.000 proefdieren wereldwijd kan schelen.
Slecht vertaalbaar
Ook wetenschappers doen onnodig proefdieronderzoek, los van de verplichte medische veiligheidstests. Geregeld proberen ze bijvoorbeeld wielen uit te vinden die er al zijn of bouwen ze voort op rammelende wielen. Zo onderzocht de Nederlandse arts Janneke Horn in 2001 een middel tegen hersenbloedingen dat veelbelovend leek in dierenstudies. Ritskes-Hoitinga: ‘Maar bij mensen deed het niets. Toen ging ze die dierenstudies grondig vergelijken en bleek dat die bij elkaar genomen geen positief resultaat lieten zien.’
Het was één van de eerste overzichtsstudies naar dierenonderzoek in Nederland. Ritskes-Hoitinga en haar collega’s maken zich er vanuit SYRCLE (Systematic Review Center for Laboratory animal Experimentation) hard voor dat dat soort studies veel vaker worden gedaan. Afgelopen jaar startten ze er zelfs een crowdfundingactie voor, die nog loopt. ‘We willen volledig transparant maken wat al gedaan is, hoe goed dat gedaan is en welke kennis er al is.’ Dat voorkomt hopelijk dubbel werk of herhaling van fouten.
Overzichtsstudies kunnen ook pijnlijk duidelijk maken hoe slecht voorspelbaar proefdieronderzoek is voor de mens. Ritskes-Hoitinga bekeek met collega’s in 2019 121 artikelen, over allerlei soorten medische behandelingen, die succespercentages noemden van de vertaling van dier naar mens. ‘Dat varieerde enorm, zonder dat we conclusies konden trekken over wanneer proefdieronderzoek werkt.’ Oftewel: er is bijna geen pijl op te trekken welke stof in welke diersoort hetzelfde doet als in de mens.
Toch is er wel onderzoek waarin dieren de wetenschap vooruit helpen, denkt Ritskes-Hoitinga. ‘Als je bijvoorbeeld een geit de wei in stuurt met een nieuw heupimplantaat kun je goed zien of dat werkt, ook op de lange termijn. Maar bij geneesmiddelen begin ik op basis van het bewijs steeds meer te twijfelen hoe nuttig dierproeven zijn.’
Mini-organen op chip
Steeds meer mensen hebben die twijfels, waardoor de zoektocht naar alternatieven in volle vaart gaande is. We hebben bijvoorbeeld al zoveel scheikundige basiskennis dat computermodellen al veel kunnen. Onderzoekers uit het Amerikaanse Baltimore maakten een database van 10.000 bekende chemische stoffen en trainden het systeem op het herkennen van risico’s als giftigheid voor mensen bij inname en oog- of huidirritatie. Hun computermodel voorspelde giftigheid uiteindelijk net zo goed als dierenstudies en bij herhaling kwam er vaker hetzelfde resultaat uit. Het ene groepje ratten is nou eenmaal het andere niet, bijvoorbeeld qua stofwisseling en leefomstandigheden, maar de computer doet altijd hetzelfde. En ook nog eens sneller en goedkoper.
Een alternatief waar vele ogen op gericht zijn is de orgaan-op-chiptechnologie: mini-organen op een 3D-chip. Die zijn gekweekt uit menselijke lichaamscellen en hebben kanaaltjes waar bijvoorbeeld bloed doorheen kan vloeien. ‘Met een orgaan-op-chip maak je een structuur na die het dichtst bij het menselijk lichaam komt’, zegt Janny Van den Eijnden-van Raaij, directeur van het Nederlandse orgaan-op-chip consortium hDMT. ‘De technologie bestaat zo’n tien jaar. In het begin waren mensen voorzichtig: wordt dit echt wat of is het een hype? Maar langzaam beginnen alle partijen in te zien dat dit heel veelbelovend is.’
Vooral de hart-op-chip is hard op weg om een geduchte concurrent te worden van dierproeven. Het is al mogelijk om het effect van een nieuw medicijn te testen op het samentrekken van het hart, calciumgehalte en elektrische activiteit. In een grote internationale studie testten onderzoekers 27 bestaande medicijnen in hartmodellen met menselijke cellen en met konijnencellen. Van den Eijnden-van Raaij: ‘Het konijn is nu de gouden standaard voor hartonderzoek, maar die bleek in deze studie voor 67 procent goed te voorspellen wat het medicijn deed in de mens. Bij het menselijke hartmodel was dit 78 procent. Dat is wat je wilt: minstens even goed, liefst beter dan de huidige standaard.’ Inmiddels werken onderzoekers ook aan het koppelen van een lever en hart in chipvorm, omdat medicijnen soms niet direct op het hart giftig zijn, maar wel in interactie met de lever.
Gezamenlijke actie
Het zal nog even duren voordat regulerende instanties de chip accepteren als nieuwe gouden standaard voor de verplichte veiligheidstests, denkt Van den Eijnden-van Raaij, al zijn ze er heel geïnteresseerd in. Voor onderzoek naar de werking van medicijnen ziet ze binnen 5 à 10 jaar wel een flinke markt voor orgaan-op-chip. Sommige farmaceuten gebruiken de techniek al in het beginstadium, om te zien of een stof de moeite waard lijkt of dat de stekker er meteen uit kan. Grootschalig invoeren kost tijd en geld, maar kan zichzelf terugverdienen doordat de orgaan-op-chiptests uiteindelijk sneller en beter voorspellend zijn dan dierproeven. ‘Volgens sommige berekeningen kan het tot 25 procent kostenreductie op het totale geneesmiddelentraject leiden.’
En hoe zit het met dat streven om als klein land in 2025 voorloper te zijn in proefdiervrije innovaties? Niemand gelooft dat dat betekent dat we over vijf jaar proefdiervrij zijn, maar Ritskes-Hoitinga is blij met de doelstelling. ‘Er is nog nooit zoveel gezamenlijke actie geweest op dit onderwerp als nu, met regie vanuit de overheid. Iedereen vond het altijd heel belangrijk, maar het was meer belijden met de mond dan in de praktijk. Nu vindt er een omslag plaats.’
Naast Nederland trekken bijvoorbeeld de Verenigde Staten er hard aan. Daar willen ze vanaf 2035 voor bepaalde veiligheidstests geen dieren meer gebruiken. Dat lijkt Ritskes-Hoitinga ook voor Nederland een mooie deadline. Honderd procent proefdiervrij is misschien ook op die termijn een brug te ver. ‘Maar ik denk dat we het met 80 tot 90 procent kunnen terugdringen.’
Transparanter onderzoek
Nog een interessant initiatief dat het aantal proefdieren kan verminderen: preclinicaltrials.eu. Onderzoekers uit Utrecht en Nijmegen lanceerden deze database om proefdieronderzoek transparanter te maken en onnodige herhalingen te voorkomen. Want in de fase voordat studies met mensen starten, verdwijnen veel studieresultaten in de la. En als onderzoekers er wél over publiceren, noemen ze de dieren lang niet altijd in het artikel. Dat ontdekten de initiatiefnemers achter preclinicaltrials.eu toen ze Utrechtse studies met proefdieren analyseerden. Zo’n 60 procent van die studies leidde tot één of meer artikelen. Bij die experimenten waren in totaal 5590 dieren betrokken, waarvan slechts 26 procent een eervolle vermelding kreeg.
N.B. Over het aanpassen van de richtlijnen voor dubbeltesten op toxiciteit bij zwangerschap (knaagdier én niet-knaagdier) schreef ik eerder dit nieuwsbericht voor de Volkskrant.
Doneren
Dit artikel kon je gratis lezen via mijn website. Waardeer je het en wil je dat laten blijken? Je kunt mijn journalistieke werk steunen met een donatie.