Verzonnen vriendjes

In de slaapkamer continu tegen lucht praten, een extra bordje aan de eettafel eisen en samen spelletjes doen: sommige kinderen hebben denkbeeldige vriendjes die niet van hun zijde wijken. Zorgelijk? Nee, integendeel.

Dit artikel verscheen eerder in maandblad Quest, editie 3 van 2023.
Beeld: een still uit Pixar-film Inside Out, van hoofdpersoon Riley en haar denkbeeldige vriendje Bing Bong

Ik was ongeveer drie jaar oud toen ik op een dag binnenkwam met open, uitgestrekte handjes. Ik presenteerde mijn nieuwe vriendje, ontmoet tijdens het buitenspelen: Panne. Zelf herinner ik me er niets van, maar volgens mijn ouders was dit onzichtbare vriendje daarna maandenlang onderdeel van het gezin. Er kwam een extra bordje op tafel voor Panne en ik reageerde eens boos op mijn oma die nietsvermoedend bovenop hem ging zitten.
Uniek was ik hierin zeker niet. Veel peuters en kleuters hebben op enig moment een denkbeeldig vriendje, blijkt uit studies. Van kinderen tot zeven jaar heeft zo’n 65 procent er ervaring mee, volgens psycholoog Marjorie Taylor, emeritus hoogleraar aan de University of Oregon. Dat kan zowel een onzichtbaar vriendje zijn zoals Panne, maar ook bijvoorbeeld een knuffel waarvan een kind inbeeldt dat het een levend speelmaatje is. Kijk je alleen naar onzichtbare kameraden, dan heeft nog steeds meer dan een derde van de jonge kinderen daar ervaring mee. Dit soort cijfers komen uit Europese en Amerikaanse studies, maar inmiddels lopen er ook in niet-Westerse culturen studies naar het fenomeen.
Toch zagen wetenschappers het niet altijd als een normaal, veelvoorkomend kinderspelletje. Toen Taylor in de jaren negentig onderzoek ging doen naar denkbeeldige vriendjes, dachten veel mensen dat het een waarschuwingsteken was dat een kind verlegen is en geen echte vrienden kan maken. Maar daar bleek niets van te kloppen, vertelt de Taylor in een video op Youtube-kanaal The Brainwaves Video Anthology. Sterker, kinderen met denkbeeldige vriendjes zijn volgens haar vaak juist mínder verlegen. Dat merk ze alleen al aan het feit dat deze peuters en kleuters meestal honderduit vertellen over dat denkbeeldige vriendje. Ook op andere vlakken, zoals creativiteit en sociale vaardigheden, lijken deze kinderen best goed te scoren. Geen probleem dus om als ouders de denkbeeldige vrienden van je kind met open armen te ontvangen.

Naar een andere wereld

Eén verzonnen personage? In de Britse schrijversfamilie Brontë bedachten de drie zussen en broer als kind complete werelden. Eerst met z’n vieren, waarbij ze allemaal hun eigen eilandje in een land genaamd Angria mochten runnen. Later splitsten de jongste zussen, Emily en Anne, zich af en bedachten een nieuwe wereld genaamd Gondal. Naar verluid schreven ze hele verhalen over hoe die wereld eruit zag en wat er gebeurde. Helaas is daarvan maar een fractie bewaard gebleven in de vorm van gedichten en dagboekberichten. Een ‘parakosmos’ noemen wetenschappers zo’n gedetailleerde fantasiewereld, met een eigen geschiedenis, regels en soms zelfs een compleet verzonnen taal.

See you later, alligator

Een vierjarig meisje dat er beeldschoon uitziet en altijd roze kleren draagt. Een alligator met roze-groene schubben die in een klein groen huisje woont en graag meelift op je schouder of in je broekzak. Of zelfs een compleet vriendenclubje dat samen verjaardagen viert en in een zelfverzonnen taal praat. Denkbeeldige vriendjes zijn er in allerlei soorten en maten, zagen psychologen van de University of Georgia toen ze in 2021 in de wetenschappelijke literatuur erover doken. Het kunnen mensen, dieren of magische fantasiewezens zijn. Af en toe zijn het pestkoppen, maar meestal speelden kinderen met veel plezier met hun verzonnen maatje. De kinderen met dit soort hersenspinsels blijken vaker de oudste of het enige kind in het gezin. Geslacht lijkt geen enorme rol te spelen: terwijl sommige studies zagen dat meisjes vaker denkbeeldige vriendjes hebben, vonden andere studies geen duidelijk verschil.
Zo’n rijke fantasie is niets om je zorgen over te maken, volgens de Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog Tracy Gleason. ‘Denkbeeldige metgezellen’ noemt ze het liever, laat ze per e-mail weten, omdat het niet altijd om een gelijkwaardige vriendschap gaat. ‘Het kunnen ook baby’s zijn die de zorg van het kind nodig hebben, en soms is het zelfs een volwassene met veel competenties.’ Gleason doet aan Wellesley college onderzoek naar echte én verzonnen sociale relaties van kinderen van twee tot zes jaar oud. Negatieve effecten is ze in al die jaren onderzoek eigenlijk niet tegengekomen. Ten minste, niet bij het kind. Ouders kunnen het spelletje soms wel moe worden, zeker als het een heel aanwezig vriendje is (zie kader ‘meedoen of negeren’).

Meespelen of negeren?

Speel je als ouder het spelletje van je kind mee of negeer je het? De meeste ouders staan neutraal of positief tegenover denkbeeldige vriendjes, schrijft de Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog Tracy Gleason (Wellesley College) in een hoofdstuk in The Oxford Handbook of the Development of Imagination. Maar soms kan zo’n fantasievriendje zelfs de meest welwillende ouders het bloed onder de nagels vandaan halen. Per e-mail illustreert Gleason: ‘Kinderen vragen soms zelfs in een restaurant om een extra stoel aan de tafel of beweren dat ze niet naar bed kunnen of een klusje niet kunnen doen omdat het niet mag van hun denkbeeldige metgezel.’ Maar als ouders duidelijk grenzen stellen, is dat meestal een tactiek die ze maar één keer proberen.
En wat gebeurt er als volwassenen de fantasievriend van hun kind wegwuiven als complete onzin? ‘Kinderen kunnen dan nog steeds eraan denken en ermee spelen als ze alleen zijn. Maar als ouders neutraal reageren of hun kind zelfs aanmoedigen erover te praten, worden denkbeeldige metgezellen meer onderdeel van het gezin.’

Oefenen met vriendschappen

Waarom verzinnen sommige kinderen zo’n relatie met een ander? Eén hardnekkige theorie is dat het uit eenzaamheid gebeurt. Onderzoekers zien inderdaad dat kinderen vaak zo’n karakter bedenken omdat ze behoefte hebben aan gezelschap, en dat ze vaker ermee kletsen en spelen als ze alleen zijn. Maar dat betekent niet automatisch dat ze zich in het algemeen alleen voelen. Het zijn vaak bepaalde momenten of omgevingen waarin zo’n onzichtbaar vriendje opduikt. In mijn geval ging Panne in mijn ouders’ herinnering bijvoorbeeld niet mee naar de crèche. Logisch, want daar waren andere kindjes, waaronder een nichtje waar ik graag mee speelde. Thuis moest ik als oudste kind op zoek naar andere manieren om me te vermaken.
Gleason ziet denkbeeldige metgezellen als een mooie toevoeging aan het sociale netwerk van jonge kinderen, in plaats van iets dat een gat in dat netwerk moet vullen. Daarnaast kan het simpelweg een teken zijn dat ze een nieuwe stap in hun sociale ontwikkeling zetten. Zo’n denkbeeldig vriendje is bijvoorbeeld ook een aanwijzing dat een kind begint te begrijpen dat er verschillende soorten relaties zijn, en dat een vriendschap iets anders is dan de relatie met ouders. Sommige onderzoekers denken dat het ook helpt in de taalontwikkeling, omdat ze er meer door gaan praten, maar niet alle studies vinden daar duidelijk bewijs voor.
Met de sociale vaardigheden van kinderen met denkbeeldige vriendjes lijkt het in ieder geval wel snor te zitten. Verschillende studies lieten zien dat deze kinderen zich beter konden verplaatsen in hoe iemand anders zich voelt. Oorzaak en gevolg zijn hierin nog wel lastig uit elkaar te trekken: kan een kind zich inleven in anderen omdat hij veel heeft geoefend met een verzonnen vriend, of heeft hij die vriend bedacht omdat hij zo’n goed inlevingsvermogen heeft? Een begripvol kind sluit misschien simpelweg gemakkelijker vriendschappen, in de echte wereld én in zijn hoofd.
Bij oudere kinderen is het fenomeen minder goed onderzocht (zie kader ‘Van alle leeftijden?’), maar het lijkt erop dat de rol van een denkbeeldig vriendje dan een beetje verandert. Hij wordt nog nadrukkelijker iemands steun en toeverlaat te worden. Een Zweedse onderzoeker van Lund University interviewde in 2005 tienjarigen, die hun verzonnen gezelschap soms als een soort mentor of vertrouwenspersoon zagen: iemand die hen bijvoorbeeld motiveerde dingen te doen waar ze tegenop zagen, aan wie ze dilemma’s konden voorleggen, bij wie ze troost konden vinden. Het was soms ook hun morele kompas: ‘Zou je dat nou wel doen?’ was dan niet zomaar een stemmetje in het hoofd, maar een persoon die met hen meedacht.

 

Van alle leeftijden

Peuters kunnen al vanaf tweejarige leeftijd denkbeeldige vriendjes fabriceren. Lang dachten onderzoekers dat dit soort vriendjes verdwijnen rond zeven jaar, als kinderen het druk krijgen met school. Maar het zou ook kunnen dat het rond die leeftijd minder opvalt, omdat kinderen er minder over praten. Het wordt toch sneller een beetje raar gevonden. Dat het wel voorkomt, bleek bijvoorbeeld in 2010 in een studie van de University of Oregon. Van de 152 ondervraagde twaalfjarigen rapporteerden er 13 dat ze een verzonnen vriend hadden. Zij bleken niet de meest populaire kinderen onder leeftijdgenoten en hun ouders rapporteerden meer probleemgedrag zoals aandachtsproblemen of agressie dan ouders van de andere kinderen. Interessant genoeg rapporteerden leraren dat verschil niet en bleken de kinderen zelf te vinden dat ze best goed met problemen omgingen. Toen de onderzoekers zes jaar later nog eens bij hen terugkwamen, bleken de meesten prima terechtgekomen. Elf van de dertien werkten opnieuw mee, waarvan er acht netjes waren afgestudeerd van school, geen strafblad hadden en geen mentale ziekten of overmatig drugsgebruik vertoonden. In de groep zonder denkbeeldige vriendjes als twaalfjarige zaten percentueel meer jongeren met problemen. Op basis van elf jongeren kun je moeilijk algemene conclusies trekken, maar in dit groepje bleken denkbeeldige vriendjes achteraf gezien in ieder geval niets om bezorgd over te zijn.

Doen alsof

Kinderen weten zelf donders goed dat hun denkbeeldige vriendje alleen in hun hoofd bestaat. In interviews met onderzoekers kunnen ze in geuren en kleuren erover vertellen en ineens middenin het verhaal toegeven dat het een hersenspinsel is. Zo vertelde een meisje in de Zweedse studie hoe haar verzonnen konijn een voorstel had gedaan, om eraan toe te voegen dat het eigenlijk haar eigen idee was. ‘Maar ik deed alsof het konijn het had bedacht.’
Voor jongere kinderen geldt hetzelfde. Vierjarigen met en zonder denkbeeldig vriendje maken even goed onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid, zagen Taylor en haar collega’s van de University of Oregon al in 1993 in een studie met 27 kinderen. Degenen met een verzonnen kameraad bleken wel veel gemakkelijker te bewegen tot spelletjes ‘doen alsof’, zoals zogenaamd je tanden poetsen, of verhalen verzinnen tijdens spelen met simpele blokken. Het is eigenlijk gewoon een spelletje ‘doen alsof’ waar ze erg in opgaan. ‘Ze kunnen zich er emotioneel sterk in laten meeslepen, zoals volwassenen zich laten meeslepen in een boek of film’, concludeert Taylor daar nu over.
Het is dus niet verrassend dat deze kinderen vaak creatief zijn, zeker als het om verhalen gaat. Onderzoekers van de Amerikaanse Clark University en Nieuw-Zeelandse University of Otago lieten 48 vijfjarigen een verhaal horen en navertellen. Ook vroegen ze hen te vertellen over iets wat zijzelf recent hadden meegemaakt. Degenen met een onzichtbaar vriendje, iets minder dan de helft, gingen daarin het sterkst los. Ze noemden meer details en voegden vaker dialogen in hun verhaal toe. De twee groepen kinderen scoorden even goed op toetsen in taalvaardigheid en verhaalbegrip, dus daar kan het verschil in vertelstrategie niet aan hebben gelegen.
Ook op volwassen leeftijd lijkt dit verschil in creativiteit nog aanwezig. In een studie van onder andere de Australische La Trobe University in 2010 scoorden mensen die als kind een denkbeeldig vriendje hadden gehad hoger op een vragenlijst over hun creativiteit. Ze zagen zichzelf dus in ieder geval als een creatief persoon. Ook hier speelt natuurlijk de vraag wat oorzaak en gevolg is: is hun creativiteit gestimuleerd door oefenen met denkbeeldige vriendjes of bedachten ze die omdat ze altijd al bovengemiddeld creatief waren?

Afscheid nemen

Hoewel kinderen het verhaal soms lang kunnen volhouden, heeft de vriendschap doorgaans niet het eeuwige leven. Wanneer verdwijnt een denkbeeldig vriendje en waarom? Daar is nog niet veel onderzoek naar gedaan. In de Zweedse studie zaten 12 kinderen die over een vriendje uit het verleden vertelden, maar zij hadden vaak weinig te zeggen over hoe ze afscheid hadden genomen. Meestal was de relatie simpelweg doodgebloed toen ze nieuwe vrienden kregen of naar school gingen.
Dat sluit aan bij het lot dat mijn metgezel Panne beschoren was. Ook die relatie doofde uit als een nachtkaars toen we naar de andere kant van het land verhuisden en ik een leuk buurmeisje kreeg om mee te spelen. Van Panne heeft niemand in de familie sindsdien ooit nog iets vernomen. Niet gek, volgens Gleason. Doordat ik veel tijd doorbracht met een nieuw vriendinnetje van vlees en bloed, had ik waarschijnlijk simpelweg geen tijd meer om die verzonnen vriendschap te onderhouden. Want hoe leuk en gezellig zo’n denkbeeldig vriendje ook kan zijn: ‘Uiteindelijk bieden echte vrienden meer.’

 

Houd het simpel


Speelgoed zit tegenwoordig vol toeters en bellen. Vermakelijk voor kinderen? Vast. Maar wil je dat ze er iets van leren, dan kun je beter back to basic. Dat concludeerden onderzoekers van de Eastern Connecticut State University in 2019. Tien jaar lang hadden ze allerlei soorten speeltjes in kleuterklassen gelegd en op videobeelden bestudeerd hoe kinderen ermee speelden. Ze waren vooral benieuwd welk speelgoed de kleuters stimuleerde om creatief te zijn, problemen op te lossen, samen te werken met klasgenootjes en taal te gebruiken. Dat waren nooit de meest lawaaiierige voorwerpen vol tierelantijnen, maar juist de simpelere speeltjes zoals bouwblokken of plastic poppetjes en diertjes. Bij dat soort speelgoed hadden kinderen meer ruimte om zélf dingen uit te vogelen en samen met leeftijdsgenootjes hun fantasie de vrije loop te laten. En dat is dan weer goed voor allerlei vaardigheden, zoals logisch redeneren, samenwerken en communiceren.

 

Autistisme

Ook kinderen met autisme creëren soms denkbeeldige vriendjes. Onderzoekers van onder andere de Britse York St. John University vroegen zich af of zij zich beter in anderen inleven en sterkere sociale vaardigheden hebben dan autistische kinderen zonder verzonnen gezelschap. Dat verschil vonden eerder studies immers wel bij andere groepen kinderen. Ja, die vlieger gaat ook op bij autistische kinderen, concludeerden ze in een artikel dat in 2022 verscheen. Ze onderzochten kinderen tussen 5 en 12 jaar, waarvan bijna de helft volgens hun ouders een denkbeeldige vriend had. Een kleine kanttekening: de ouders waren ook degenen die de sociale vaardigheden beoordeelden, via een online vragenlijst. Liefst zou je die kinderen zelf face-to-face interviewen en testen, maar in dit geval gooiden coronabeperkingen roet in het eten.

Doneren

Dit artikel kon je gratis lezen via mijn website. Waardeer je het en wil je dat laten blijken? Je kunt mijn journalistieke werk steunen met een donatie.

Totaal: € -

About the author

error: Content is protected !!